Terug
Header image for news article

Nieuwe uitspraken geschillenkamer VMRI

Nieuws
03/10/2025

Enkele jaren terug hevelde de Vlaamse overheid de bevoegdheid inzake discriminatie over van Unia naar het Vlaams Mensenrechteninstituut. Sindsdien kunnen personen die vermoeden gediscrimineerd te zijn zich wenden tot de geschillenkamer van het VMRI. Die beoordeelt of dat vermoeden gerechtvaardigd is. Dit voorjaar heeft het VMRI zich opnieuw over een aantal situaties moeten buigen. In een reeks artikelen doorlopen we ze kort. Vandaag: een zaak waarin het vastgoedkantoor de beschuldiging van discriminatie kon weerleggen.

Klachten tegen vastgoedkantoor met betrekking tot discriminatie op basis van migratieachtergrond

De indiener van de klacht en zijn echtgenote hebben beide een migratieachtergrond. Zij vragen een plaatsbezoek, dat wordt toegestaan. Alleen de echtgenote kan echter aanwezig zijn. De man is verhinderd omwille van zijn werk. Hij belt later met de vraag om zelf nog een bezichtiging te krijgen maar dit wordt geweigerd.

Toch dient het gezin een kandidatuur in. Belangrijk detail: het gezin wilde een lagere huurprijs betalen, en de mogelijkheid tot indexatie uitsluiten. Dat laatste kan trouwens niet: indexatie is een wettelijk recht, voorzien door het Vlaams Woninghuurdecreet. Het VWHD is van dwingend recht. Er kan niet van worden afgeweken. Uitsluiten van indexatie is dus niet mogelijk.

Het vastgoedkantoor antwoordde dat de kandidatuur niet werd aanvaard. Betrokkene vraagt om uitleg. Het kantoor geeft daarbij aan dat een kennis van de eigenaar geïnteresseerd zou zijn en dat de voorkeur uitgaat naar deze persoon.

De indiener van de klacht gelooft dit niet. Hij laat naar eigen zeggen een persoon naar het vastgoedkantoor bellen die de naam Annelies gebruikt. Het vastgoedkantoor zou aan deze persoon hebben gezegd dat het zeker mogelijk is om de woning te bezoeken.

Het vastgoedkantoor verklaart dit als volgt: de kennis van de verhuurder die interesse had, heeft afgehaakt. Daardoor konden er opnieuw bezoeken worden ingepland. Het vastgoedkantoor heeft de indiener van de klacht en zijn echtgenote toen niet opnieuw uitgenodigd, omdat hun aanbod onder de gevraagde huurprijs lag en zij indexatie wilden uitsluiten.

Uiteindelijk werd de woning verhuurd aan twee personen, waarvan één van Belgische en één van Duitse origine.

De Geschillenkamer moest uit deze feiten beoordelen of er sprake was van een (vermoeden van) discriminatie.

In eerste instantie uit zij zich daarbij kritisch over de wijze van communicatie van het vastgoedkantoor:

In elke situatie – ook als nog geen overeenkomst tot stand was gekomen met de kennis van de verhuurder, en de verweerder dus de woning op de markt wilde houden – wijst dit op een gebrek in de communicatie van de verweerder met de indiener van de klacht. Er is namelijk geen middenweg: ofwel is de woning beschikbaar op de markt, ofwel niet. In het eerste geval zou aan zowel de indiener van de klacht als aan de fictieve persoon moeten worden gemeld dat de woning beschikbaar is, met eventueel ook de bijkomende informatie dat nog wordt gesproken met een kennis van de verhuurder of met andere geïnteresseerde kandidaat-huurders. In het tweede geval zou zowel aan de indiener van de klacht als aan de fictieve persoon moeten worden gemeld dat de woning niet langer beschikbaar is op de huurmarkt.

Maar, toch moest de Geschillenkamer tot het oordeel komen dat er geen voldoende grondslag is voor een (vermoeden van) discriminatie.

Van discriminatie is immers slechts sprake wanneer twee personen in gelijke omstandigheden ongelijk worden behandeld, omwille van een verboden kenmerk (zoals nationaliteit).

In dit geval is het echter niet zo dat de twee personen per definitie zich in een gelijke situatie bevonden.

Betrokkene had immers bij zijn kandidatuur aangegeven slechts een huurprijs van 1.200€ per maand te willen betalen (terwijl de vraagprijs 1.350€ was). Bovendien had hij aangegeven geen indexatie te willen aanvaarden (wat ingaat tegen een wettelijk recht voor de verhuurder).

Bij de contactname door ‘Annelies’ werd geen concreet voorstel gedaan. Er werd enkel gevraagd om een plaatsbezoek.

Voor het immokantoor kon dan ook de mogelijkheid en de legitieme verwachting bestaan dat die fictieve persoon wel een voorstel zou doen dat tegemoet zou komen aan de verwachtingen van de verhuurder.

Dat element biedt een aannemelijke verklaring voor het afwijzen van de kandidaatstelling van de indiener van de klacht, en voor de ongunstige behandeling die hem en zijn echtgenote te beurt is gevallen.

Bijgevolg zag de Geschillenkamer geen grondslag om uit te gaan van een vermoeden dat de indiener van de klacht was gediscrimineerd op grond van afkomst of nationaliteit.

Vastgoedkantoor kan discriminatie weerleggen (Oordeel 2025-21 dd. 24 juli 2025)

Enkel CIB-leden kunnen reageren op dit artikel. Ben je toch CIB-lid? Vervolledig dan je authenticatie door op de knop hieronder te klikken.
Ik ben CIB-lid